Duurzaamheid in het geschiedenisonderwijs: een integrale benadering
Marit Boekema, (promovendus Environmental Citizenship, Rijksuniversiteit Groningen, historicus en docent)
Duurzaamheid en geschiedenis zijn nauw met elkaar verweven, maar deze verbinding krijgt nog weinig aandacht in het geschiedeniscurriculum. Vanuit mijn ervaring als geschiedenisdocent en mijn onderzoek tijdens mijn master Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, merkte ik dat leerlingen regelmatig vragen stelden over klimaatverandering. Dit inspireerde mij om te onderzoeken hoe het thema duurzaamheid in het geschiedeniscurriculum een plek zou kunnen krijgen. Op basis van gesprekken met lerarenopleiders en literatuuronderzoek laat dit artikel zien hoe duurzaamheid zou kunnen bijdragen aan historisch besef en kritisch denken bij leerlingen.
Milieugeschiedenis als basis
Een antropocentrisch wereldbeeld, waarin de natuur ondergeschikt was aan de mens, heeft lange tijd onze West-Europese geschiedschrijving beïnvloed (Hersey & Steinberg, 2019). In de Bijbel werd bijvoorbeeld al geschreven dat God de mens de opdracht gaf: ‘Vervult de aarde en onderwerpt haar.’ (Genesis 1). Vanuit dat mens- en wereldbeeld oefenden verschillende filosofen hun invloed uit op dit gedachtegoed. Eind zeventiende eeuw schreef de filosoof Francis Bacon dat de mens boven de rest van de natuur staat. Het is onze taak, zei hij, om de natuur goed te bestuderen zodat we de juiste technologie kunnen ontwikkelen om haar de baas te zijn. John Locke en René Descartes vonden bovendien dat een stuk grond eigendom kon worden zodra die door een mens werd bewerkt. Door arbeid te verrichten, krijg je als mens recht op alles wat de grond je biedt (Blom, 2023). Deze visie domineerde ook tijdens het kolonialisme en imperialisme, waardoor de wederkerige relatie tussen mens en natuur van inheemse bevolkingsgroepen teniet werd gedaan. Het beeld dat de natuur en de Aarde ongeschikt zijn aan de mens, heeft er mede toe geleid dat de impact van menselijke activiteiten op het milieu lange tijd werd genegeerd.
Milieugeschiedenis, een academische discipline die opkwam vanaf de jaren 1960, legt de nadruk op de wisselwerking tussen mens en natuur door de eeuwen heen (Hughes, 2016). Bij milieugeschiedenis horen drie verschillende thema’s. Het eerste thema is (1) de invloed van omgevingsfactoren op de menselijke geschiedenis. Een omgeving kan volgens Hughes worden gedefinieerd als de Aarde met de boden, mineralen, alle wateren, de atmosfeer, de weersomstandigheden en alle levende dingen zoals dieren en planten. Bij milieugeschiedenis staan deze factoren altijd in relatie tot de mens. (2) Veranderingen in het milieu dat werd of wordt veroorzaakt door menselijk handelen en de daarbij behorende effecten op de menselijke samenleving. Dit is het tweede thema. Hierbij valt te denken aan erosie, de reductie van biodiversiteit, het uitsterven van planten en diersoorten, woestijnvorming, verzilting of vergiftiging. Er zijn ook positieve invloeden te benoemen zoals het creëren van nationale parken, het beschermen van bedreigde diersoorten of het toekennen van rechten aan de natuur zoals rivieren en bossen. En (3) het derde thema is de geschiedenis van het menselijke denken over de natuur en de houding tegenover de natuur (Hughes, 2016). Door milieugeschiedenis in het onderwijs te integreren, kunnen we leerlingen helpen begrijpen hoe historische keuzes en ontwikkelingen tot de huidige milieuproblemen hebben geleid. Wanneer we kijken naar het curriculum voor het schoolvak geschiedenis blijft de relatie tussen mens en natuur vaak onderbelicht. Daarbij wordt het antropocentrisme binnen het schoolvak geschiedenis niet uitgedaagd, terwijl hier wel ruimte voor is binnen de verschillende tijdvakken.
De didactische vraag wat er in het algemeen in het onderwijs aan bod moet komen is niet nieuw. Ook de discussie of het onderwijs aandacht moet besteden aan het klimaat en onze natuurlijke omgeving bestaat al langer. Zo betoogden Barton en Ho recentelijk in hun boek Curriculum for Justice and Harmony, dat onderwijs moet bijdragen aan rechtvaardigheid in de samenleving door thema’s te integreren zoals klimaatverandering. Scholen kunnen de sociale problemen in de wereld niet eigenhandig oplossen, maar ze kunnen leerlingen wel de kennis en vaardigheden aanreiken waarmee zij zelf een verschil kunnen maken. (Barton en Ho, 2021). Daarop aansluitend geven Béneker en Van Gaans in een analyse over ‘Toekomstgerichtonderwijs in de maatschappijvakken’ aan wat jongeren moeten leren om te kunnen omgaan met de grote maatschappelijke vraagstukken van deze tijd. ‘Toekomstgericht onderwijs draait om kennis en begrip van de wereld. De leerlingen leren hoe het lokale met het mondiale verbonden is en hoe deze weer verbonden zijn met het persoonlijk dagelijks leven. Belangrijk is ook te kunnen denken in meerdere perspectieven en vanuit verschillende visies op de toekomst.’ (Beneker, 2018). Schoolmethodes geschiedenis besteden echter nauwelijks aandacht aan een toekomstperspectief. Een reden hiervoor is het argument dat het verleden zich nooit precies herhaalt, maar er zijn wel verbanden te ontdekken van ontwikkelingen op de lange termijn die zich in de toekomst kunnen voortzetten. Een voorbeeld hiervan is de invloed van mensen op hun natuurlijke omgeving.
Analyse interviews
Om een eerste kader te creëren heb ik acht gesprekken gevoerd met verschillende lerarenopleiders binnen de vakgroep geschiedenis op Hogeschool Windesheim. De gesprekken heb ik op een open manier verkend zonder een wetenschappelijke procedure te gebruiken. Iedereen heeft de ruimte gekregen om te reflecteren op de rol van geschiedenis in de transitie naar een duurzamere wereld. Ik ben begonnen met twee startvragen: 1. Denk je dat de mens invloed uitoefent op het klimaat? En 2. Wat zijn jouw associaties met duurzaamheid en geschiedenis?
Wat alle gesprekspartners bindt, is het besef dat de ecologische en maatschappelijke uitdagingen van onze tijd vragen om fundamentele veranderingen. Vrijwel iedereen noemt de klimaatcrisis een symptoom van een dieperliggend probleem: een economisch en cultureel systeem gebaseerd op groei, exploitatie en individualisme. Dat systeem heeft, historisch gezien veel welvaart gebracht, maar staat nu onder druk. Zo werd er bijvoorbeeld gezegd: ‘Nog nooit in de geschiedenis heeft een mens drie hamburgers op een dag kunnen eten, maar de gevolgen voor het milieu zijn groot.’ Binnen deze context zien alle gesprekspartners het onderwijs als een sleutelfactor. Ze vinden dat het onderwijs niet alleen kennis moet overdragen, maar ook karakter moet vormen, zingeving moet bieden en ruimte moet scheppen voor reflectie op het eigen handelen. Duurzaamheid is daarom niet een apart vakgebied, maar een fundamentele houding over het omgaan met de natuur die verweven moet zijn met het curriculum. Thema’s als macht, ongelijkheid, schaarste en ecologische grenzen kunnen dan goed vanuit historische casussen worden belicht, wat studenten helpt hun eigen tijd en keuzes te duiden.
Opvallend is dat verschillende gesprekspartners wijzen op een paradox: jongeren voelen wel urgentie van de klimaatcrisis, maar hun gedrag is daar lang niet altijd op afgestemd. Ze vliegen veel, verspillen voedsel of geloven dat technologie het wel zal oplossen. Dit spanningsveld tussen weten en doen komt vaker terug. Het is volgens velen een reden om het onderwijs niet alleen op kennis, maar juist op ervaring en ethiek te richten. Hoewel de gesprekspartners het in grote lijnen eens zijn over de waarde van geschiedenisonderwijs voor het thema duurzaamheid, leggen ze verschillende accenten. Eén van hen spreekt over een ‘a-historische tijd’ waarin het normbesef is vervaagd. Geschiedenis kan als kompas dienen dat ons opnieuw moreel kan oriënteren. Anderen waarschuwen juist voor een te moraliserende benadering. Zodra het voelt als ‘indoctrinatie’ gaan mensen in de weerstand. Daarom pleiten ze voor het voeren van open gesprekken, waarbij ruimte is voor meerdere perspectieven. De socratische methode wordt genoemd als waardevol instrument: niet zeggen wat ‘moet’, maar vragen stellen die jongeren aanzetten tot nadenken. Ook lopen de opvattingen uiteen over waar precies de kracht van geschiedenisonderwijs ligt. Sommige gesprekspartners zien vooral potentie in het behandelen van ecologische processen uit het verleden, zoals ontbossing, bodemerosie en energiegebruik. Anderen benadrukken de meer filosofische of reflectieve waarde van het vak.
De diverse invalshoeken laten zien dat duurzaamheid gelinkt aan geschiedenis geen eenduidig vraagstuk is. Het thema raakt aan hoe we leven, hoe we leren, en hoe we onszelf en de wereld begrijpen. Misschien is de belangrijkste les dat ons onderwijs ruimte moet bieden aan ongemak, complexiteit en de zoektocht naar betekenis, want vanuit daar start vaak duurzame verandering.
Nieuwe vragen binnen het curriculum
In de gesprekken met de lerarenopleiders geschiedenis heb ik een eerste denkrichting onderzocht over welke nieuwe vragen docenten kunnen stellen om de interactie tussen mens en natuur centraal te stellen. Nieuwe vragen kunnen immers een ander licht werpen op al bestaande historische thema’s. Een voorbeeld hiervan is dat iedereen Julius Caesar kent en het Romeinse Rijk, maar weinig mensen weten dat de bossen in Zuid-Europa werden gekapt voor de verwarming van de badhuizen en de bouw van de vloot. Dit heeft geleid tot bodemerosie, uitbraken van ziektes en overstromingen. Dit soort aspecten worden zichtbaar door bijvoorbeeld vragen te stellen hoe de Romeinen omgingen met hun natuurlijke omgeving.
We hebben de vragen die uit dit gesprek met de opleiders kwamen, kunnen onderverdelen in natuurvragen en bestaansvragen. Natuurvragen richten zich op hoe samenlevingen hun omgeving benutten, welke hulpbronnen ze aanwendden en hoe ze omgingen met vervuiling en uitputting. Voorbeelden hiervan zijn: Hoe maakten mensen in verschillende tijden en plaatsen gebruik van hun natuurlijke omgeving? Of Hoe gingen mensen om met cyclische processen? Bestaansvragen nodigen leerlingen uit om na te denken over bredere maatschappelijke thema’s zoals politieke macht, sociale ongelijkheid en de grenzen van economische groei. Denk hierbij aan vragen als: Wie moet de baas zijn? of Hoe draag je bij aan de samenleving? Door deze vragen te koppelen aan historische tijdvakken, kunnen docenten duurzaamheid integreren in hun lessen. Zo stimuleren ze leerlingen om kritisch na te denken over zowel het verleden als de uitdagingen van vandaag.
Natuurvragen
- Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Op welke manier gebruikten mensen op bepaalde plaatsen hun omgeving? (Denk hierbij aan jagen, verzamelen, landbouw, mijnbouw, bosbouw etc.)
- Welke natuurlijk hulpbronnen werden gebruikt om te overleven?
- Hoe gingen mensen om met cyclische processen?
- Welke rol speelde de natuurlijke omgeving voor het functioneren van de samenleving?
- Welke problemen van vervuiling en uitputting van hulpbronnen kwamen naar voren?
- Hoe gingen mensen om met ziektes?
- Hoe werd er door de bevolkingsgroep tegen de natuur aangekeken? (Denk hierbij aan natuurgodsdiensten of de natuur zien als een hulpbron om zelf rijk van te worden.)
- Welke factoren uit het verleden maakten dat mensen wel of niet bewust waren van de omgang met hun leefomgeving?
- Waarom hebben bepaalde culturen bedacht dat we voorzichtig met de natuur moeten omgaan?
Voorbeelden van bestaansvragen
- Wie moet de baas zijn?
- Hoe gaan we met elkaar om?
- Hoe draag je bij aan de samenleving?
- Hoe verhoud ik mij tot de wereld?
- Hoe verhoud ik mij tot mezelf?
- Wat is wenselijk gedrag ten aanzien van je leefomgeving? (Terwijl mensen ook geld willen verdienen en voedsel willen hebben)
- Hoe begrenzen we onszelf en hoe houden we onszelf in toom?
- Hoe kunnen we een samenleving inrichten zodat het goed is voor zoveel mogelijk mensen én de leefbaarheid van de Aarde?
- Hoe gaat een samenleving om met desinformatie?
- Zijn complottheorieën van alle tijden?
- Wat voor uitgangspunten hadden mensen in het verleden om iemand te vertrouwen?
Overzicht van de relatie tussen mens en natuur per historische periode
Het geschiedeniscurriculum is opgebouwd rondom de tijdvakken. Er is gekeken hoe de relatie tussen mens en natuur in het bestaande curriculum kon worden verweven. Hier volgen enkele voorbeelden van hoe de relatie tussen mens en natuur in elk tijdvak kan worden geïntegreerd. Daarbij heb ik een elfde tijdvak toegevoegd: ‘Tijd van ecologisch herstel en balans? 2025 – Toekomst’. In dit tijdvak zijn een aantal positieve ontwikkelingen beschreven, die leerlingen ook het vertrouwen kunnen geven dat de huidige crisis het hoofd geboden kan worden.
1. Tijd van jagers en boeren – Prehistorie Tot 3000 v.Chr.
Kenmerkende aspecten
- De levenswijze van jager-verzamelaars.
- Het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen.
- Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen in Egypte.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- De eerste mensen waren kwetsbaar voor de natuur. Ze pasten zich aan extreme omstandigheden aan. Een voorbeeld hiervan zijn de Eskimo’s.
- De verspreiding van mensen over de continenten leidde tot het verdwijnen van diersoorten. Een voorbeeld hiervan is het uitsterven van megafauna in Australië & Nieuw-Zeeland. Daarnaast zijn in Tsjechië botten gevonden van duizenden mammoeten die door mensen waren gedood (Headrick, 2020).
- Domesticatie planten en dieren.
- Het ontstaan van de landbouw, de Neolithische revolutie. Het vinden van voedselbronnen die mensen door moeilijke tijden konden loodsen was waarschijnlijk een krachtige motivatie om te experimenteren.
- Door de landbouw groeide de menselijke bevolking, maar de gezondheid van de eerste boeren verslechterde. De levensduur nam af door een verandering in het dieet en ziektes. In tegenstelling tot verzamelaars die veel vlees en verse groeten en fruit aten, gingen boeren over op granen, knollen die armer waren aan eiwitten en vitaminen. Zo ontstonden scheurbuik, tandbederf en diabetes. Daarnaast zorgde de ontginning van land voor bijvoorbeeld ideale omstandigheden voor muggen en de verspreiding van Malaria (Headrick 2020).
2. Tijd van Grieken en Romeinen – Oudheid 3000 v.Chr. tot 500 n.Chr.
Kenmerkende aspecten
- De eerste aanzet tot wetenschappelijk denken en het denken over burgerschap en politiek in de Griekse stadstaat.
- Ontstaan van de westerse wijsbegeerte en de klassieke vormentaal van de Grieks-Romeinse cultuur.
- De groei van het Romeinse Rijk waardoor de Grieks-Romeinse cultuur zich in Europa verspreidde.
- De confrontatie tussen de Grieks-Romeinse cultuur en de Germaanse cultuur van Noordwest-Europa.
- De ontwikkeling van het christendom en jodendom als eerste monotheïstische godsdiensten.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- De eerste complexe samenlevingen ontstonden meestal rondom water zoals rivieren en meren. Voorbeelden hiervan zijn Egypte (Nijl), Mesopotamië (Eufraat en Tigris), de Indusvallei, de westkust van Zuid-Amerika en centraal-Mexico.
- Ontstaan van landbouwirrigatie.
- Groei van steden zoals Athene, Alexandrië en Rome.
- In Griekenland was de bodem niet vruchtbaar genoeg. Hierdoor gingen de Grieken koloniën stichten rond de Middellandse zee.
- De Wereldstad Rome werd voorzien in producten door de expansie van Romeinen. Cederbomen waren in die tijd populair voor de bouw van tempels, boten en paleizen. Hierdoor nam de ontbossing toe. In de buurt van mijncentra was de ontbossing ernstig. Bij het smelten van een ton ijzer werd 72.320 ton hout verbruikt (Headrick, 2020). Ook de Romeinse baden die werden verwarmd verbruikten veel hout. Door de ontbossing droogde de bodem uit en er ontstond erosie in Italië en omgeving. De gekapte bossen konden geen regenwater meer opvangen en daardoor overstroomde Rome bijvoorbeeld regelmatig. De ontboste hellingen erodeerden en vervolgens vulden de rivieren zich met slib. Hierdoor slibden havens en uiterwaarden dicht en er ontstonden malariamoerassen. Het verval van het Romeinse rijk ging gepaard met de achteruitgang van de omgeving.
- In de stad Rome waren mensen gemiddeld 4 centimeter korter dan hun voorouders of de volkeren in Midden-Europa. Ook was de gemiddelde levensverwachting slechts twintig tot dertig jaar. Deze leeftijd lag lager dan die van Gallische volkeren. Ook was het kindersterftecijfer hoog. Een oorzaak hiervan was het dieet en tekort aan dierlijke eiwitten, omdat dieren zeldzaam waren en duur om te voeren (Headrick, 2020).
- Mensen in steden werden ook kwetsbaarder voor ziektes door de opkomst van het stadsleven en lange afstand-reizen.
3. Tijd van monniken en ridders – vroege middeleeuwen 500 tot 1000
Kenmerkende aspecten
- Het ontstaan en de verspreiding van de islam.
- De vrijwel volledige vervanging in West-Europa van de agrarisch-urbane cultuur door een zelfvoorzienende agrarische cultuur, georganiseerd via hofstelsel en horigheid.
- Het ontstaan van feodale verhoudingen in het bestuur.
De verspreiding van het christendom in heel Europa.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- De opkomst van het Arabische rijk ging hand in hand met de agrarische revolutie. Er kwamen innovaties in gewassen zoals katoen, rietsuiker, tarwe en rijst. Ook werden irrigatietechnieken hersteld en er kwamen dammen en waterreservoirs (Headrick, 2020). Daarbij werd er steeds intensiever gebruik gemaakt van waterraden, kanalen, aquaducten en windmolens.
- De landbouwinnovatie zette zicht voort. Zo kwam er een afwerkploeg die dieper de grond kon omwoelen, het drieslagstelsel werd ingevoerd, de paardenhalsband werd vanuit China geïmporteerd en de uitvinding van het hoefijzer zorgde ervoor dat paarden beter ingezet konden worden voor zwaar landbouwwerk.
- Nederland werd gecreëerd. De ontginning van Nederland begon in de 9e eeuw. Water werd afgevoerd door windmolens om nieuwe landbouwgrond te creëren. Op het nieuwe land werden Amsterdam, Delft, Gouda en Den Haag gebouwd (Headrick, 2020). Daarbij werden er dijken aangelegd. Om de paar decennia kwam er een storm en werden dijken en dorpen weggevaagd, maar telkens keerden de bewoners terug om de boel te herbouwen.
4. Tijd van steden en staten – hoge en late middeleeuwen 1000 tot 1500
Kenmerkende aspecten
- De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
- De opkomst van de stedelijke burgerij en de steden.
- Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke of de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
- De uitbreiding van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
- Het begin van staatsvorming en centralisatie
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Kwetsbaarheid voor pandemieën zoals de Zwarte dood.
- Tussen het jaar 800 en 1300 veranderden de bossen, moesrassen en heidevelden van West-Europa en Midden-Europa in landbouwgrond, dorpen of steden. Er vond een enorme ontbossing plaats. In westelijk en centraal Europa werden de gevolgen van ontbossing al in de elfde gevoeld eeuw. Beren, wolven, bevers, marters en andere wilde dieren werden schaars.
5. Tijd van ontdekkers en hervormers– renaissance/ reformatie/ ontdekkingsreizen 1500 tot 1600
Kenmerkende aspecten
- Het begin van de Europese overzeese expansie.
- Het veranderende mens- en wereldbeeld van de renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
- De hernieuwde interesse voor de klassieke oudheid.
- De protestantse reformatie en splitsing van de christelijke kerk in West-Europa.
- De Opstand in de Nederlanden en het ontstaan van een onafhankelijke Nederlandse staat
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Er vond een uitwisseling plaats van nieuwe planten, diersoorten en gewassen tussen de Oude en Nieuwe wereld. Daarbij werden er ook ziektes zoals Malaria en gele koorts overgebracht. Dit wordt de Colombiaanse uitwisseling genoemd.
- Begin van de Kleine IJstijd in Eurazië (duurde tot het midden van de 19e eeuw) Er waren veel schommelingen in het weer met veel abnormale koude winters, koele zomers, droogte en overstromingen (Headrick, 2020). Mogelijke verklaringen voor de Kleine IJstijd zijn vulkaanuitbarstingen, en daling van CO2 in de lucht en zonnevlekken waardoor de Aarde minder zonlicht kreeg. Dit leidde tot mislukte oogsten, hongersnoden en bevolkingsafname. In de winter konden legers over de Rijn rijden en op de Thames in Londen ontstonden nieuwe stadswijken (Blom, 2023).
6. Tijd van regenten en vorsten – gouden eeuw 1600 tot 1700
Kenmerkende aspecten
- Het streven van vorsten naar absolute macht.
- Het burgerlijk bestuur en de stedelijke cultuur in de Nederlandse Republiek.
- Het ontstaan van handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie.
- De wetenschappelijke revolutie.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Verdere voortzetting van de Colombiaanse uitwisseling en de Kleine IJstijd.
7. Tijd van pruiken en revoluties – verlichting 1700 tot 1800
Kenmerkende aspecten
- Rationeel optimisme en ‘verlicht denken’ dat werd toegepast op alle terreinen van de samenleving
- Voortbestaan van het Ancien Régime met pogingen om het vorstelijk bestuur op eigentijdse verlichte wijze vorm te geven: verlicht absolutisme.
- Uitbouw van de Europese overheersing, met name in de vorm van plantagekoloniën en de daarmee verbonden trans-Atlantische slavenhandel, en de opkomst van het abolitionisme.
- De democratische revoluties in westerse landen.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Er kwam een versnelling in de bevolkingsgroei.
- Het ontstaan van de Industriële revolutie in Engeland werd versterkt door de fabricage van ijzer, katoen, kolen, stoommachines, stoomboten en spoorwegen. Er kwam een revolutie op gang van productie en transport.
- Engeland ging steenkool gebruiken omdat hout schaars werd. Londen werd zwaar vervuild door luchtverontreiniging en rivieren werden vergiftigd.
- Ernstige ziektes zoals cholera zorgden voor pandemieën. Door de uitvinding van stoomschepen konden lange afstanden worden overbrugd en dit zorgde voor een snellere verspreiding van ziektes.
- Slavernij en katoenplantages in Amerika zorgden voor toename van landbouwgrond, bodemerosie en milieuvernietiging. Ook kwamen er pioniers naar Amerika die de inheemse Indianen en lokale diersoorten uitroeiden. Bossen werden omgehakt in de zoektocht naar waardevolle mineralen.
- Massaproductie en massaconsumptie ontstonden.
8. Tijd van burgers en stoommachines – industrialisatie 1800 tot 1900
Kenmerkende aspecten
- De industriële revolutie en het ontstaan van een industriële samenleving in de westerse wereld.
- Discussies over de ‘sociale kwestie’.
- Het modern imperialisme dat verband hield met de industrialisatie.
- De opkomst van emancipatiebewegingen.
- voortschrijdende democratisering
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- Niet-westerse landen werden sterk beïnvloed door de Westerse industrialisatie. De Westerse vraag naar tropische producten steeg zoals: kleurstoffen uit India, palmolie uit West-Afrika, katoen uit Amerika en rubber uit het Amazonegebied (Headrick, 2020). Ook nam de vraag naar suiker, koffie en thee toe.
- Opening Suezkanaal zorgde voor kortere afstanden om te reizen.
- Natuurlijke bossen werden vervangen voor landbouwgrond. Suikerplantages, theeplantages, rijst en cacao.
- Verspreiding van ziektes zoals cholera. Ook braken er ziektes uit voor planten zoals de druivenziekte of de aardappelziekte.
- Voorbeeld van Londen: De armen waren in Londen de grootste slachtoffers van vervuiling. De rijkere elite hadden vakantieoorden buiten Londen waardoor ze konden ontsnappen aan extreme luchtvervuiling. De beruchte Great Smog van Londen in de winter van 1952-1953 zorgde voor ongeveer 12.000 extra sterfgevallen (Bell & Swafelt, 2019). Tot op de dag van vandaag is de vervuiling in Londen een probleem voor de volksgezondheid. Dit komt tegenwoordig door de verkeersemissies. Londenaren sterven vroegtijdig aan langdurige luchtvervuiling.
9. Tijd van de wereldoorlogen – eerste helft 20e eeuw 1900 tot 1950
Kenmerkende aspecten
- De rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massa- organisatie
- De totalitaire politieke systemen: communisme en nationaal-socialisme (fascisme)
- De economische wereldcrisis, het voeren van twee wereldoorlogen, de Duitse bezetting van Nederland en de Holocaust.
- Niet eerder vertoonde verwoestingen door massavernietigingswapens en de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering.
- Opkomst van verzet in de koloniën tegen het West-Europese imperialisme.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- In de 20e eeuw verviervoudigde de wereldbevolking. Van ongeveer 1,6 miljard mensen in 1900 naar 6 miljard in 2000 (Headrick, 2020).
- Verspreiding van nieuwe krachtige energie zoals elektriciteit, olie en kernenergie.
- Er werden nieuwe materialen gebruikt zoals staal, beton en chemicaliën.
- Nieuwe machines zoals vliegtuigen en auto’s.
- Er vond een enorme groei van de wereldeconomie plaats, die even werd onderbroken door de Grote Depressie.
- Er werd geëxperimenteerd met giftige gassen bijvoorbeeld tijdens WOI. Dit ging niet alleen ten koste van soldaten, maar ook van dieren en de natuur.
- De Spaanse griep brak uit. Een kwart van de wereldbevolking raakte besmet en naar schatting zijn er 24 tot 40 miljoen mensen om het leven gekomen (Headrick, 2020).
- Tijdens WOII was het creëren van overstromingen een vorm van milieuoorlogvoering. In China werden bijvoorbeeld de dijken van de Gele Rivier doorbroken om de Japanse troepen tegen te houden (Headrick, 2020).
10. Tijd van televisie en computer – tweede helft 20e eeuw 1950 – heden
Kenmerkende aspecten
- Blokvorming in de wereld met een wapenwedloop en de dreiging van een atoomoorlog (Koude Oorlog).
- De dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse macht in de wereld.
- De eenwording van Europa.
- De toenemende westerse welvaart vanaf de jaren zestig en het ontstaan van ingrijpende sociaal-culturele veranderingen.
- De ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Hoe verhoudt de mens zich tot de natuur?
- In de tweede helft van de twintigste eeuw waren drie thema’s belangrijk: (1) Het verbeteren van de levensstandaard van burgers in een land. (2) Versterking van militaire macht en (3) het vergroten van een economische positie in de wereld (Headrick, 2020).
- Overvloedige natuurlijke hulpbronnen werden als vanzelfsprekend beschouwd en de natuur werd makkelijk genegeerd.
- Opkomst van massaconsumptie, massaproductie en marketing. Er werd een groot beroep gedaan op natuurlijke hulpbronnen en er werd steeds meer afval geproduceerd. De opkomt van auto’s zorgde bijvoorbeeld voor een toename van rubberplantages die werden gemaakt in de oerbossen van Indonesië en de Amazone.
- Opkomst internet en AI Artificial Intelligence (Bell & Swafeld, 2019).
- Overbevissing van oceanen.
- Gebruik van fossiele brandstoffen en chemische meststoffen voor de landbouw.
- Sinds 1960 is 640.000 hectare Amazonewoud in Brazilië verdwenen, vooral voor landbouwgrond. Dit is gebied dat ongeveer zeventien keer zo groot is als Nederland. Veel gewassen, zoals tarwe, maïs en soja, dienen als veevoer. Het is een inefficiënt proces: 6,9 kilo graan levert slechts 1 kilo varkensvlees op, bij rundvlees is dit 4,8 op 1 (Ritchie, 2024).
- Aanleg van grote dammen en irrigatieprojecten.
- Enorme toename vlees- en visconsumptie.
- Ongeveer 70% van de antibiotica in de VS wordt gebruikt om ziektes bij dieren te voorkomen en om groei te bevorderen.
- Voorbeeld van de Sovjet-Unie: De communistische industrialisatie en militarisering kwamen met hoge milieukosten: in 1989 was van de 600 miljoen hectare grond de helft ernstig in gevaar: 157 miljoen hectare grond was zout, 113 miljoen geërodeerd, 25 miljoen drassig en 5 miljoen onder water. Dit kwam door mijnafval, ashopen, stadstortplaatsen, overmatige mechanisatie, chemicaliën en slechte landbouwpraktijken (Headrick, 2020).
11. Tijd van ecologisch herstel en balans? 2025 – Toekomst
Er zijn ook positieve ontwikkelingen gaande. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw realiseerden onderzoekers dat de mens het Aardse klimaat beïnvloedt. Sindsdien zijn er ook (succesvolle) opkomende initiatieven om dit tegen te gaan:
- Het creëren van beschermde natuurparken. Zonder veel menselijke activiteiten floreren hier allerlei planten- en diersoorten. Er is ruimte voor herstel.
- Internationale afspraken over het herstellen van de ozonlaag waren succesvol.
- Rechten toekennen aan de natuur. Dit is een opkomende beweging, ook in Nederland (Den Outer, 2023). Een voorbeeld hiervan is de Whanganui-rivier in Nieuw-Zeeland. Dankzij de inheemse Maori’s heeft de rivier in 2017 eigen rechten gekregen. Daardoor kan de rivier beter beschermd worden tegen menselijke activiteiten.
- De opkomst van regeneratieve landbouw, een circulaire economie en brede welvaart.
- Ontwikkeling van duurzame en hernieuwbare energiebronnen
- Internationaal beleid over milieuafspraken, zoals het Kyoto-protocol uit 1997 en het klimaatakkoord van Parijs in 2015.
- Opkomst alternatieven voor vlees.
- Bewustwording rondom voedselverspilling.
- Recycling en hergebruik is toegenomen.
- Ontwikkeling van groene architectuur zoals energiezuinige woningen of groene daken in stedelijke planning.
- Opkomst elektrisch vervoer en alternatieven voor brandstof.
Het verleden laat ons zien dat veranderingen soms lang kunnen duren, maar de ontwikkelingen van de afgelopen vijftig jaar laten ons ook zien dat we volop in een transitiefase zitten. Duurzame verandering is gaande.
Interdisciplinaire samenwerking
Tot slot is samenwerking tussen vakken essentieel om duurzaamheid structureel in het onderwijs op te nemen. Elk vakgebied kan een waardevolle bijdrage leveren. Zo kunnen aardrijkskunde en biologie inzichten geven in klimaatverandering, ecologische systemen en biodiversiteit. Filosofie, levensbeschouwing en maatschappijleer bieden ruimte voor reflectie op de ethische, sociale en politieke dimensies van duurzaamheid. Economie kan leerlingen leren nadenken over de circulaire economie en het streven naar brede welvaart. In de lessen techniek kunnen innovatieve middelen zoals Virtual Reality worden ingezet om klimaatscenario’s tastbaar te maken. Scheikunde en natuurkunde kunnen zich richten op het begrijpen van vervuiling, chemische processen en de ontwikkeling van duurzame materialen en energiebronnen. Wiskunde kan bijdragen door het onderbouwen van duurzaamheidskeuzes door data-analyse modellen. En ook in taalvakken kunnen leerlingen werken met teksten, speeches en debatten rondom duurzaamheid. Uiteindelijk hebben we elk vakgebied met bijbehorende kennis en vaardigheden nodig voor de duurzame transitie en een leefbare toekomst.
Conclusie
De relatie tussen mens en natuur is gezien bovenstaande een fundamenteel historisch thema dat een vaste plaats verdient in het geschiedenisonderwijs. Door milieugeschiedenis te integreren in het curriculum, krijgen leerlingen niet alleen inzicht in historische milieuproblemen, maar ook in de bredere maatschappelijke gevolgen van menselijke activiteit. Dit helpt hen niet alleen om het heden beter te begrijpen, maar ook om na te denken over de toekomst en hun eigen rol daarin. Hoewel er nog onderzoek nodig is naar de praktische implementatie en de effecten van deze toevoeging op het curriculum, biedt de geschiedenis waardevolle inzichten over de wijze waarop samenlevingen met ecologische uitdagingen zijn omgegaan. Door leerlingen een handelingsperspectief te bieden en hen kritisch te laten nadenken over historische en hedendaagse milieuproblemen, kan geschiedenisonderwijs bovendien bijdragen aan een duurzamere toekomst.
Referenties
Barton C. Keith., & Li-Ching Ho (2021). Curriculum for Justice and Harmony: Deliberation, Knowledge, and Action in Social and Civic Education. Routledge.
Béneker, T. & van Gaans, G. (2018). Kennis voor de toekomst? Toekomstgericht onderwijs in maatschappijvakken. Landelijk expertisecentrum Mens- en Maatschappijvakken.
Blom, Philipp. (2023). De onderwerping. Een geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur. Uitgeverij De Bezige Bij.
Den Outer, Jessica (2023) Rechten voor de natuur. Lemniscaat.
Headrick, R. D. (2020). Humans Versus Nature : A Global Environmental History. New York: Oxford University press.
Hersey, D. M., & Steinberg, T. (2019). A field on fire. The future of Environmental History. Tuscaloosa: The University of Alabama Press.
Hughes, J. D.. (2016). What is environmental history? Second edition. Cambridge: Polity press.
Peeters, W. D. Bell., & Swafeld, J. (2019). How New are New Harms Really? Climate Change, Historical. Reasoning and Social Change. Journal of Agricultural and Environmental Ethics, Vol 32, 505-526.
Ritchie, Hannah. (2024) Niet het einde van de wereld. Waarom wij de eerste generatie zijn met perspectief op een duurzame planeet. Uitgeverij Balans.
Whyte, D. I. (2013). A Dictionary of Environmental History. Londen: I.B. Tauris & Co.